Het Hebreeuwse interlineair – deel 2

Hebreeuwse gramatica

In een vorig artikel ben ik ingegaan op de keuzes en problemen die ik tegenkwam bij het klaarmaken van de tekst en het kiezen van de stamvormen en trefwoorden. In dit artikel zal ik stilstaan bij het voornaamste onderwerp dat dan nog overblijft: de Hebreeuwse grammatica.

Naamvallen

Waar in het Grieks naamvallen heel belangrijk zijn in het aangeven van de functie van een woord in de zin (of iets onderwerp, lijdend of meewerkend voorwerp is), of om bezit of oorsprong aan te geven, doet het Hebreeuws dit anders. Het heeft in een vroeg stadium wel naamvallen gehad, maar die zijn er tegen de tijd dat de tekst vorm kreeg afgevallen, net als in het Nederlands gebeurd is. (En net als in het Nederlands kan je er nog wel sporen van terugvinden, met name in namen.) In plaats daarvan heeft het Hebreeuws een speciaal woordje dat als functie heeft het aanwijzen van het lijdend voorwerp, en worden meewerkende voorwerpen aangeduid met voorzetsels, net als in het Nederlands. Bezit wordt nog wel aangegeven door een speciale vorm van het woord, de zogenaamde “status constructus”. Dat lijkt dus nog meest op een naamval.

Werkwoorden

Verder is het voornaamste onderwerp van de Hebreeuwse grammatica eigenlijk vooral het werkwoordsysteem. Daarin zitten de grootste vraagstukken en moeilijkheden voor een interlineair. Daar zijn de laatste eeuw vele discussies over gevoerd, en dat is waar ik in mijn studie ook het merendeel van al mijn onderzoeken aan gewijd heb, wat nu goed van pas komt.

Conjugaties – de tijden en wijzen

De voornaamste discussie over het Hebreeuwse werkwoordsysteem gaat over wat met een moeilijk woord de conjugaties heet. Om overzichtelijk over de vormen te praten is het makkelijk om de vormen aan te spreken aan de hand van hoe die vorm eruitziet met een voorbeeld wortel, q-t-l, dat “doden” betekent. Dan heeft het Hebreeuws de volgende conjugaties:

  • qatal – vaak het “perfectum” genoemd, gebruikt suffixen voor de verschillende personen;
  • yiqtol – vaak het “imperfectum” genoemd, gebruikt prefixen voor de verschillende personen. Van deze vorm zijn nog twee vormen afgeleid: de cohortatief, waar in de eerste persoon een extra -a aan de vorm geplakt wordt om een voornemen of wens uit te drukken, en de jussief, die slechts in bepaalde vormen te onderscheiden is van het gewone imperfectum, en wat in de derde persoon een voornemen of opdracht uitdrukt.
  • (way)yiqtol – vaak het “imperfectum consecutivum” genoemd, omdat het een vorm is die lijkt op het imperfectum, gebruikt om consecutieve ofwel opeenvolgende tijden weer te geven;
  • qotel – het participium;
  • qtol/qatla – de gebiedende wijs of imperatief;
  • qtol – de infinitief of hele werkwoord.

De voornaamste discussie die al een eeuw lang woedt is die over de vormen qatal en yiqtol. Hoe onderscheiden die vormen zich? Is het een onderscheid in tijd (qatal – verleden, yiqtol – heden en toekomend), of in aspect (qatal – afgeronde of hele handeling, yiqtol – voortgaande handeling). Toen de Amerikaanse Concordante broeders decennia geleden aan het Oude Testament begonnen en over deze vraag nadachten, waren de meeste wetenschappers van mening dat de vormen tijd aangaven. Zij kwamen echter na onderzoek tot de conclusie dat de vormen toch vooral aspect leken weer te geven. Je komt beide vormen namelijk tegen in alle tijden: verleden, heden en toekomst. Tegenwoordig denkt het merendeel van de wetenschappers juist ook dat het Hebreeuws primair aspect weergeeft. 

Een uitzonderlijk uitvoerig onderzoek en gedegen bewijsvoering hiervoor is te vinden in het werk van John A. Cook, Time and the Biblical Hebrew Verb (2012). Een absolute aanrader voor wie zich alle nuances van het Hebreeuwse werkwoordsysteem helemaal eigen wil maken. Na alle onderzoeken die ik gedaan heb lijkt mij zijn visie op het werkwoordsysteem de best onderbouwde, en zal ik die ook volgen in de vervoegingen in het interlineair. Cook gaat veel voorkomens na, maar gebruikt ook inzichten uit de taalkunde, bijvoorbeeld hoe talen die aspect of juist tijd weergeven, zich in de loop van de geschiedenis ontwikkelen, en laat zien hoe het Hebreeuws helemaal past bij hoe aspect talen zich ontwikkelen. Het is bijzonder hoe in een onderzoek met zo veel moderne argumenten een conclusie wordt bereikt die vrijwel overeenkomt met wat de Amerikaanse broeders in de Engelse Concordante Vertaling al toegepast hadden, alleen dan is het beeld wat hij geeft een stuk gedetailleerder. Alleen voor de (way)yiqtol vorm, die in verhalende teksten gebruikt wordt, heeft Cook een afwijkende conclusie. Die vorm zou in tegenstelling tot de andere werkwoordsvormen juist wel tijd aangeven: gewone verleden tijd. Hoe dat kan is uit te leggen aan de hand van ontwikkeling van de taal in de loop van de geschiedenis.

Ontwikkeling door de tijd

Uit onderzoek van een groot aantal talen blijkt dat alle talen die primair aspect aangeven grofweg allemaal dezelfde route doorlopen, waarin de betekenis van de vormen langzaam verandert tot ze uiteindelijk alleen nog tijd weergeven. Een vorm zoals yiqtol in het Hebreeuws doorloopt de volgende route:

progressief aspect > imperfectief aspect > heden/toekomende tijd
ik ben aan het lopen > ik ben lopende > ik loop/zal lopen

Imperfectief aspect zoomt in op een handeling, op de voortgang van de handeling, en is daarmee vergelijkbaar met het incomplete aspect in het Grieks bij het praesens en imperfectum. Een vorm als qatal in het Hebreeuws doorloopt daarentegen deze route:

perfectum (afgerond) > perfectief aspect > verleden tijd
ik heb gelopen > ik loop > ik liep

Het perfectief aspect is hetzelfde als wat in het Grieks de aoristus vorm aangeeft: het duidt op de handeling in zijn geheel, vaak het feit van de handeling zelf, zonder informatie over tijd te geven of aan te geven of een handeling afgrond is of nog bezig is. Deze ontwikkeling heeft de Hebreeuwse vorm qatal dus doorlopen, maar er is nóg een vorm in het Hebreeuws die deze route bewandeld, dat is de korte vorm van het imperfectum, zoals we dat in de vorm (way)yiqtol vinden, en als losse vorm in enkele van de archaïsche poëtische stukken. In de vorm wayyiqtol zie je ook in diverse vervoegingen dat er een kortere vorm gebruikt wordt dan yiqtol, en dat het dus niet dezelfde vormen zijn. Maar deze vorm is ouder dan qatal en is een stap verder op het traject en geeft een gewone verleden tijd aan, tot deze vervangen wordt door qatal, als die vorm in het Rabbijns Hebreeuws de verleden tijd aangeeft. Zo kunnen we de veranderingen van de werkwoorden vereenvoudigd schematisch als volgt weergeven:

 Archaïsch HebreeuwsBijbels Hebreeuws(Rabbijns Hebreeuws)
qatalperfectum
hij-heeft-gelopen
perfectief
hij-loopt
verleden tijd
hij-liep
yiqtolprogressief
hij-is-aan-het-lopen
imperfectief
hij-is-lopende
toekomende tijd
hij-zal-lopen
(way)yiqtolperfectief
hij-loopt
verleden tijd
hij-liep
vervangen door qatal
qotel progressief
lopende
tegenwoordige tijd
(hij) loopt

In enkele stukken met oude poëtische teksten zijn veel kenmerken van het Archaïsch Hebreeuws bewaard gebleven en niet zoals andere stukken in de loop van de tijd zijn geüpdatet naar nieuwere spelling en grammatica, waarschijnlijk omdat ze als poëtische teksten zo bekend waren geworden en daarom in de oude vorm bleven staan. Dit geeft echter als complicatie dat we in deze stukken tekst in het interlineair dus eigenlijk andere vervoegingen voor deze vormen moeten gebruiken dan in de rest van het Oude Testament. Voor plaatsen waar de vormen archaïsch zijn, zie Tania Notaris, Narrative Tenses in Archaic Hebrew in the North-West Semitic Linguistic Context, 2012.

Werkwoordstammen of binjanim

Naast de indeling in conjugaties, zoals hierboven besproken, kent het Hebreeuws ook een indeling in stammen. Zo is er de grondstam, qatal (traditioneel: qal), de verdubbelingsstam, qittél (traditioneel: pi”el), en de causatieve stam, hiqtil (traditioneel: hif’il). Elke stam heeft weer een actieve, reflexieve en passieve vorm. De grondstam is hier gelijk een uitzondering op. Oorspronkelijk was hier een passieve vorm van, de zogenaamde passieve qal, maar die is gaandeweg vervangen door wat oorspronkelijk alleen de reflexieve vorm was, de nif’al. Dit maakt het ingewikkelder, omdat er dus nog wel enkele vormen van de passieve qal zijn, maar daarnaast de nif’al eigenlijk twee functies vervuld: reflexief en passief. En dan verschilt het nog per werkwoord of het meer reflexief of meer passief is, dus hoe ga je die vorm in het interlineair vervoegen? Vooralsnog kies ik ervoor de nif’al standaard als passief te vervoegen, en bij werkwoorden waarbij de nif’al altijd duidelijk niet passief maar reflexief is, daar zal de nif’al bij alle vormen van dat werkwoord als reflexief vervoegd worden.

Bij het werkwoord “zijn” of werkwoorden met “zijn” in het trefwoord (voor de kenners: woorden die als lexicaal aspect een “staat van zijn” aangeven), is een andere vervoeging nodig om het aspect van het woord in combinatie met de vervoeging goed weer te geven. Met name in de voortgaande vorm, de yiqtol, leidt dit tot een andere vervoeging. Omdat het woord een “staat van zijn” aangeeft, heeft het “zijnde” in “hij-is-sterk-zijnde” geen enkele toegevoegde waarde, en is “hij-is-sterk” beter. Het directe onderscheid valt dan in de vervoeging weg tussen qatalen yiqtol, wat net als bij het mediaal/actief in het Grieks met een tekentje opgelost wordt. Bij bestudering van de vormen blijkt dat qatal/yiqtol bij dit soort werkwoorden ook in een andere oppositie staan. In de qatal vorm geeft het werkwoord “zijn” vaak een staat van “zijn” in het moment zelf aan. In yiqtol komt de vorm weinig voor, en als hij voorkomt, is het vaak voor toekomstige zaken, modale nuances (zouden, kunnen, moeten, proberen etc.) of speciale gebruiken zoals in verboden.

Dit alles leidt in de grondstam tot de volgende vervoegingen:

  Passief (archaïsch)Passief/reflexief
 QalPassieve qalnif’al
qatal (arch.)hij-heeft-gelopen
ohij-is-sterk
ohij-is-gelopen
ohij-wordt-sterk
ohij-is-gelopen
ohij-wordt-sterk
yiqtol (kort, arch.)hij-loopt
hij-is-sterk
 hij-is-gelopen
hij-wordt-sterk
qatalhij-loopt
hij-is-sterk
hij-is-gelopen
hij-wordt-sterk
hij-is-gelopen
hij-wordt-sterk
yiqtol (lang)hij-is-lopende
|hij-is-sterk
 hij-wordt-gelopen
|hij-wordt-sterk
(way)yiqtol (kort)hij-liep
hij-was-sterk
 hij-werd-gelopen
hij-werd-sterk
qotellopende
sterk-zijnde
gelopen-wordende
sterk-wordende
gelopen-wordende
sterk-wordende
imperatiefloop!wees-sterk! word-gelopen!
word-sterk!
jussief(cohortatief)laat-hij-lopen
laat-hij-sterk-zijn
 laat-hij-gelopen-worden
laat-hij-sterk-worden
infinitiefte-lopen
sterk-te-zijn
 gelopen-te-worden
sterk-te-worden

En als de nif’al reflexief is:

 Reflexief
 nif’al
qatal (arch.)hij-heeft-zich-gewassen*
yiqtol (kort, arch.)hij-wast-zich*
qatalhij-wast-zich*
yiqtol (lang)hij-is-zich-wassende*
(way)yiqtol (kort)hij-waste-zich*
qotelzich-wassende*
imperatiefwas-je!*
jussief(cohortatief)laat-hij-zich-wassen*
infinitiefzichte-wassen*

De verdubbelingsstam, de pi”el, is qua betekenis moeilijk vast te leggen. Vaak werd er gezegd dat de vorm een ‘intensieve vorm’ is, wat dan uitgedrukt wordt door de verdubbeling van de middelste radicaal, maar dit is in maar weinig gevallen zo uit te leggen. Het is eigenlijk heel moeilijk, zo niet onmogelijk, een enkele betekenis te geven aan de pi”el die past bij alle voorkomens van werkwoorden in deze vorm. De meest voorkomende en vaak genoemde is de factitieve betekenis. Goede voorbeelden hiervan zijn: qadosh – heilig zijn, qiddash – heilig maken, avad – verdwijnen, ivvad – verdwenen maken etc. Dit zou dan ook als vervoeging voor de verdubbelingsstammen gebruikt kunnen worden, maar deze toegekende betekenis gaat voor een zeer groot aantal werkwoorden niet op. Daarom zullen we de pi”el standaard met -maken vervoegen, maar voor die werkwoorden waar de pi”el helemaal geen factitieve betekenis geeft, afwijken van deze vervoeging en meer idiomatisch vervoegen. Dit moeten we dan met een teken aangeven.

  PassiefReflexief
 Pi”elPu”alHitpa”el
qatal (arch.)hij-heeft-lopend-gemaakt
hij-heeft-sterk-gemaakt
ohij-is-lopend-gemaakt
ohij-is-sterk-gemaakt
hij-heeft-zich-lopend-gemaakt
hij-heeft-zich-sterk-gemaakt
yiqtol (kort, arch.)hij-maakt-lopendhij-maakt-sterkhij-is-lopend-gemaakt
hij-is-sterk-gemaakt
hij-maakt-zich-lopend
hij-maakt-zich-sterk
qatalhij-maakt-lopend
hij-maakt-sterk
hij-is-lopend-gemaakt
hij-is-sterk-gemaakt
hij-maakt-zich-lopend
hij-maakt-zich-sterk
yiqtol (lang)hij-is-lopend-makende
hij-is-sterk-makende
hij-wordt-lopend-gemaakt
hij-wordt-sterk-gemaakt
hij-is-zich-lopend-makende
hij-is-zich-sterk-makende
(way)yiqtol (kort)hij-maakte-lopend
hij-maakte-sterk
hij-werd-lopend-gemaakt
hij-werd-sterk-gemaakt
hij-maakte-zich-lopend
hij-maakte-zich-sterk
qotellopend-makende
sterk-makende
lopend-gemaakt-wordende
sterk-gemaakt-wordende
zich-lopend-makende
zich-sterk-makende
imperatiefmaak-lopend!
maak-sterk!
word-lopend-gemaakt!
word-sterk-gemaakt!
maak-je-lopend!
maak-je-sterk!
jussief(cohortatief)laat-hij-lopend-maken!
laat-hij-sterk-maken!
laat-hij-lopend-gemaakt-worden!
laat-hij-sterk-gemaakt-worden!
laat-hij-zich-lopend-maken!
laat-hij-zich-sterk-maken!
infinitieflopend-te-maken
sterk-te-maken
lopend-gemaakt-te-worden
sterk-gemaakt-te-worden
zich-lopend-te-maken
zich-sterk-te-maken

En als laatste hebben we dan nog de causatieve stammen, die we in de vervoeging kunnen weergeven met doen-. Deze vervoeging is alleen niet goed passief te maken, zodat in de passief ik nu – bij gebrek aan beter – het langere “aanzetten te” heb gebruikt om de causatieve betekenis weer te geven, omdat dat wel passief te maken is.

  Passief
 Hif’ilHof’al
qatal (arch.)hij-heeft-doen-lopen
hij-heeft-sterk-doen-zijn
ohij-is-aangezet-te-lopen
ohij-is-aangezet-sterk-te-zijn
yiqtol (kort, arch.)hij-doet-lopen
hij-doet-sterk-zijn
hij-is-aangezet-te-lopen
hij-is-aangezet-sterk-te-zijn
qatalhij-doet-lopen
hij-doet-sterk-zijn
hij-is-aangezet-te-lopen
hij-is-aangezet-sterk-te-zijn
yiqtol (lang)hij-is-lopen-doende
hij-is-sterk-zijn-doende
hij-wordt-aangezet-te-lopen
hij-wordt-aangezet-sterk-te-zijn
(way)yiqtol(kort)hij-deed-lopen
hij-deed-sterk-zijn
hij-werdaangezet-te-lopen
hij-werdaangezet-sterk-te-zijn
qotellopen-doende
sterk-zijn-doende
aangezet-wordende-te-lopen
aangezet-wordende-sterk-te-zijn
imperatiefdoe-lopen!
doe-sterk-zijn!
wordaangezet-te-lopen!
wordaangezet-sterk-te-zijn!
jussief (cohortatief)laat-hij-doen-lopen!
laat-hij-sterk-doen-zijn!
laat-hijaangezet-worden-te-lopen!
laat-hijaangezet-worden-sterk-te-zijn!
infinitiefte-doen-lopen
sterk-te-doen-zijn
te-worden-aangezet-te-lopen
te-worden-aangezet-sterk-te-zijn

Idomatisch of letterlijk interlineair

Er zijn verschillende soorten interlineair te maken. Voor het Grieks hebben we momenteel een letterlijk interlineair. Voor elk woord is één trefwoord, voor elke grammaticale vorm is één vervoeging, en het interlineair is simpelweg de combinatie van trefwoord en vervoeging. Er is niet afgeweken als het trefwoord in de context niet paste of als de vervoeging niet bij de juiste betekenis van dat specifieke werkwoord past. Al dat soort aanpassingen zijn in de vertaling zelf gedaan, niet in het interlineair.

Een ander type interlineair wordt idiomatisch genoemd. Dat betekent dat het rekening houdt met hoe een taal zichzelf uitdrukt, en hoe dat niet altijd één op één letterlijk is over te zetten. Dan wordt er dus in het interlineair al gekeken naar de context en soms een trefwoord aangepast aan de zin, of een vervoeging aan het woord waar het bij staat.

In het Hebreeuws is een volkomen letterlijk interlineair niet goed te maken, omdat je bijvoorbeeld hebt dat de nif’al soms reflexief en soms passief is, dat de pi”el veel verschillende betekenissen heeft en er niet goed één onderliggende gekozen kan worden. Maar het is vaker zo dat een woord lang niet in alle stammen voorkomt, en de hier geschetste tegenstellingen tussen de stammen niet bestaan voor dat werkwoord. Zo zijn er werkwoorden die niet in de qal maar alleen in de pi”el voorkomt, en dan niet duidelijk een factitieve betekenis heeft, of alleen in een andere stam, en de tegenstelling met de qal niet bestaat, maar in betekenis zelf bijna meer op de qal lijkt. Soms is dus per werkwoord maatwerk nodig. Dan kan voor een stam een andere vervoeging gekozen worden, en alle vormen van dat werkwoord in die stam in die vervoeging gezet worden. Dit soort onregelmatigheden kunnen voorkomen in een taal als een woord niet (meer) voorkomt in bepaalde stammen en door de eeuwen heen is gaan schuiven in betekenis. Dan kan het zijn dat de standaard “vervoeging” de betekenis helemaal niet meer goed weergeeft.

Bij nader inzien doet dit verschijnsel zich – weliswaar in veel mindere mate – ook soms voor in het Grieks. Er zijn daar ook werkwoorden die bijvoorbeeld alleen in passieve vorm voorkomen maar een overduidelijk actieve betekenis hebben. Dit kan beter in een toekomstige update van het interlineair van het NT op eenzelfde manier als het Hebreeuws dan in zo’n uitzondering een afwijkende vervoeging krijgen en met een tekentje aangegeven worden. 

Als een dergelijke afwijkende vervoeging voor alle voorkomens van een woord worden gebruikt, is dit nog steeds consequent, maar houdt het tegelijk meer rekening met de taalkundige processen die in een taal spelen en ervoor zorgen dat een enkele vervoeging voor een stam niet voor elk woord opgaat. Het is dus nog zeker een Concordant systeem, maar dan met meer regels om wat voorheen “uitzonderingen” waren, nu in het systeem te passen.

Zeldzame stammen

Naast deze standaard stammen of binjanim zijn er nog enkele zeldzame binjanim. Of deze een binjan op zichzelf zijn, met een eigen betekenis zoals de belangrijkste hierboven, hangt af van of ze productief geweest zijn (dus niet vanuit bijvoorbeeld het Aramees geïmporteerd zonder dat het in het Hebreeuws een betekenis had), en of ze een eigen betekenis hadden en niet slechts een alternatieve manier zijn om een bovenstaande binjan te vormen. Hier heb ik eveneens een onderzoek naar gedaan voor mijn stage aan de ETCBC in Amsterdam. Mijn conclusies over de zeldzame binjanim zijn:

  • De Nuf’al, een Nif’al met passieve vocalisatie, is geen losse binjan t.o.v. de Nif’al en verschilt ook niet in betekenis ervan. Het is als het ware een dubbel passief, dat de passieve betekenis van de nif’al nog eens extra benadrukt wordt door de passieve vocalisatie (in zoverre de Masoretische vocalisatie daar origineel is natuurlijk).
  • De Nitpa”el, een combinatie van de Nif’al en Hitpa”el die in Rabbijns Hebreeuws vaker voorkomt, lijkt op een paar plekken in het Bijbels Hebreeuws al op te komen, maar is in betekenis niet te onderscheiden van de normale reflexieve Hitpa”el, en kan dus het beste gewoon als zodanig vervoegd worden.
  • De Po’el, Po’al en Hitpo’el, die voornamelijk in poëtische teksten voorkomen, zijn een geval apart. Het is niet zomaar een alternatief van de Pi”el, en is bij sommige woorden in betekenis juist eerder verwant aan de Qal. Bij weer andere werkwoorden heeft de stam juist wel een Pi”el betekenis. Daarom hebben enkele onderzoekers geconcludeerd dat dit poëtische vormen zijn die om stilistische redenen ingezet worden, zonder een duidelijke eigen betekenis. Per werkwoord kan de vorm daarom beter als Qal of als Pi”el vervoegd worden.
  • De Polel, Polal en Hitpolel zijn zeker productief, maar komen vooral voor bij werkwoorden met een zwakke derde radicaal of gelijke laatste twee radicalen. Sommige werkwoorden komen voor in zowel de Pi”el als de Polel, en hebben in beide stammen een andere betekenis. Andere keren is er geen verschil en lijkt het gebruik meer op de Po’el. In het interlineair kunnen we de vorm het beste als Pi”el vervoegen, al moet nog gekeken worden naar de werkwoorden die een andere betekenis hebben voor Pi”el en Polel.
  • De Pa’lel, Pu’lal, Pilpel, Polpal, Hitpalpel, P’al’al zijn allen geen afzonderlijke binjanim, maar lijken gewoon alternatieve manieren om een Pi”el te vormen, en zouden zo ook behandeld moeten worden.
  • Met een enkel werkwoord lijkt de binjan van de Histaf’al te bestaan, met de wortel חוה. Deze is beperkt tot dit woord, en dit woord komt alleen in die vorm voor. Waar de vorm precies vandaan komt is onduidelijk. De shin-stam is waarschijnlijk de oude voorloper van de Hif’il, zodat dit een causatieve reflexieve stam is. Het kan dus een restant uit de oude taal zijn, een ‘versteende uitdrukking’, maar zou ook uit een andere Semitische taal geïmporteerd kunnen zijn. Aangezien het geen productieve stam is en alleen bij dit werkwoord voorkomt, zou ik geen speculatieve vervoeging voor deze binjan gebruiken, maar aangezien het werkwoord ‘buigen’ betekent, kunnen we de reflexief honoreren door het als ‘hij-buigt-zich’ te vervoegen.
  • Dan zijn er enkele woorden die volgens de Masoretische punctuatie een Hitpa’el zonder verdubbeling lijken te zijn, alsof het een meer oorspronkelijke vorm van de reflexief van de Qal zou zijn. Echter, de vorm komt alleen bij פקדvoor, en is met klankregels voor de Masoretische uitspraak eenvoudig te verklaren als Hitpa”el met ontdubbelde qof. Er is dan ook geen reden om de vorm anders dan de gewone Hitpa”el te vervoegen.
  • Dan zijn er nog enkele vormen die in plaats van een Hif’il een Tif’el lijken te hebben, met dus een onverwachte tav. Alle aangedragen mogelijke voorkomens van de Tif’el zijn onzeker of duidelijk anders te verklaren, dus er lijkt weinig aanleiding hier een aparte binjan van te maken.
  • Als laatste zijn er nog enkele plekken waar een Hitpa”el voorkomt met een passieve vocalisatie. Bij de meeste werkwoorden kan de Hitpa”el zelf een passieve betekenis dragen, maar bij de werkwoorden waar de Hotpa”al voorkomt is er een duidelijk verschil in betekenis tussen een actieve Hitpa”el en een passieve Hotpa”al. De contexten ondersteunen de passieve betekenis. Het is dus te overwegen voor deze paar vormen een passieve vervoeging van de Hitpa”el te maken.
 Reflexief passief
 Hotpa”al
qatalhij-wordt-zich-lopend-gemaakt
hij-wordt-zich-sterk-gemaakt
infinitiefzich-lopend-gemaakt-te-worden
zich-sterk-gemaakt-te-worden