Schrijven we IEUE of Jahweh?1
Er is altijd veel te doen geweest rondom de naam die God van zichzelf geeft in het Oude Testament. De Joden besloten uit eerbied en angst de naam ijdel te gebruiken de naam helemaal niet meer uit te spreken, en ook in de Nederlandse vertaling is hij vervangen door vormen als Heere, Heer e.d. Onder de gelovigen die de naam wel willen uitspreken, is er dan nog discussie of het nu Jehova is of Jahweh. Echter, in enkele studies in o.a. eerdere UR’s kom je nog een variant tegen: IEUE. Hoe komen we daar nu aan?
Daarvoor moeten we een reis door de geschiedenis van het Hebreeuws maken en kijken hoe de Hebreeën hun taal opschreven. Ze hadden, net als wij, een alfabet, maar dat week op een een punt toch erg af van wat wij kennen: ze schreven geen klinkers op. Hoe gek dit misschien ook klinkt, als je de taal beheerst kan je best een zin zonder klinkers lezen, probeer maar eens:
Dt s n zn zndr klnkrs, mr tch s h gd lsbr
Leesmoeders
Het is alleen niet helemaal waar dat in het Hebreeuws klinkers nooit werden opgeschreven. Een paar letters uit het Hebreeuwse alfabet konden gebruikt worden om een klinker aan te geven. Denk bijvoorbeeld aan de eerste letter van net Hebreeuwse alfabet: de alef. Misschien denk je meteen: dat is onze a. Maar volgens wetenschappers is het eigenlijk geen klinker, maar een medeklinker, een keelklank. Wij hebben daar geen letter voor, maar als je het woord auto-ongeluk hardop uitspreekt terwijl je aan je keel voelt, dan voel je op de plek van het streepje, tussen auto en ongeluk, toch wat in je keel gebeuren. De glottis, dat is het gat tussen je stembanden, gaat dicht, om een botsing van twee klinkers, twee o’s, te voorkomen. Hoe komen we er dan bij dat de alef onze a is? Dit komt omdat deze letter heel vaak niet meer een keelklank aangeeft, maar juist er staat voor een klinker. Dan wordt de letter zelf dus niet meer uitgesproken, maar heeft alleen de functie om je te wijzen op een klinker, en dat is bij de alef vaak de a. Voor het aanwijzen van klinkers gebruikten ze niet alleen de alef, maar ook de heh, de waw en de jod.
Waarom gebruikten ze deze letters zo? Als je geen klinkers gebruikt, dan gaat het vaak goed, maar soms is het niet duidelijk wat er bedoeld wordt. Als ik zonder klinkers ‘rpn’ opschrijf, bedoel ik dan ‘roepen’ of ‘riepen’? Dat is nogal een verschil, verleden of tegenwoordige tijd. Of zelf ‘rapen’ of ‘rijpen’, totaal andere woorden. Als je dus met een andere letter zoals de alef kan aangeven dat er een a moet worden gelezen, dan helpt dat. Het gebruik van andere letters voor klinkers wordt daarom ook wel leesmoeders genoemd, omdat ze helpen met lezen. In de Hebreeuwse tekst kom je dan ook geregeld zo’n leesmoeder tegen om een klinker aan te geven.
De visie van Knoch2
Maar even terug, wat heeft dit te maken met hoe je de naam van God opschrijft? De schrijfwijze IEUE komt door hoe onze broeder A. E. Knoch dacht dat het gebruik van leesmoeders, van andere letters om klinkers mee te schrijven, zich ontwikkelde in het Hebreeuws. Geleerden zeggen dat het Hebreeuws in het begin inderdaad helemaal geen klinkers gebruikte. Toen ze op een gegeven moment voor het eerst een letter gebruikten om klinkers mee te schrijven, vonden ze dit kennelijk wel handig en zijn dit steeds vaker gaan gebruiken.
Echter, Knoch dacht dat de ontwikkeling precies andersom was gegaan. Het Hebreeuws had altijd al klinkers geschreven met de alef als a, de heh als e, de waw als u, de jod als i en de ayin als o. Als je de Godsnaam dan bekijkt, die wordt geschreven met een jod, een heh, een waw en een heh, JHWH, dan zouden dit dus allemaal klinkers zijn: IEUE. En ze zouden uiteindelijk zijn gestopt met het gebruiken van deze letters voor klinkers toen de klinkers langzaam verstomden en ze op een gegeven moment een systeem ontwikkelden om de klinkers met puntjes en streepjes op te schrijven. In het Hebreeuwse Oude Testament zoals je die nu in de winkel kan kopen, staan ook bij elk woord die puntjes en streepjes, veel meer dan dat er leesmoeders gebruikt worden om klinkers aan te geven.
Waarom dacht Knoch zo anders hierover dan andere geleerden? Hij noemt hiervoor enkele redenen:
- De Hebreeuwse tekst zoals die voor alle Bijbelvertaling wordt gebruikt en zoals hij het bekendst is, met puntjes en streepjes om klinkers aan te geven, komt uit een manuscript dat rond het jaar 1100 is opgeschreven. We hebben wel oudere teksten gevonden, maar dat was altijd maar een stukje van een enkel boek. Dit is de oudste complete verzameling boeken die we hebben. Maar dat is wel laat, zeker als je bedenkt dat het grootste gedeelte van het OT geschreven is, zoals men gewoonlijk aanneemt, tussen 1200 en 600 v.Chr.3 Daar zit soms meer dan 2000 jaar tussen. Maar we hebben, zoals al gezegd, ook oudere teksten van enkele boeken gevonden. Zo ook tussen de Dode Zeerollen. Daar hebben we bijvoorbeeld een versie van het boek Jesaja die waarschijnlijk uit de eerste of tweede eeuw voor Christus komt, en dus meer dan 1000 jaar ouder is dan die tekst met puntjes en streepjes. En in die oudere tekst worden geen puntjes en streepjes, maar juist veel meer leesmoeders gebruikt. Dat lijkt dus aan te geven dat leesmoeders vroeger meer werden gebruikt, en in de loop van de tijd afnamen in gebruik.
- Het Hebreeuws is een natuurtaal. Als je bijvoorbeeld kijkt naar het woord voor patrijs, dan wordt dit geschreven met de letters qra, en is dat ook niet het geluid van zijn roep? Zo moet de alef dus als een a hebben geklonken.
- Ook de volgorde in het alfabet klopt met waar bij ons klinkers staan.
- In de oude Griekse vertaling zijn namen, net als meestal in onze vertalingen, niet vertaald, maar overgezet in Griekse letters. Dit kan dus een aanwijzing zijn voor hun uitspraak. Helaas is er bij de klinkers al veel variatie opgetreden in de uitspraak, dus zijn er niet altijd goede overeenkomsten te vinden tussen Hebreeuwse letters en Griekse klinkers, al wordt de waw en vrij consistent met o of u weergegeven en de jod met i.
Maar, precies weten hoe de leesmoeders zich hebben ontwikkeld is lastig, omdat er weinig over terug te vinden is. De visie die Knoch voorstelde was het beste op basis wat hij wist. Waarom denken de andere geleerden dan wat anders? Laten we dus eens kijken of we, met wat we nu weten, meer kunnen zeggen over de ontwikkeling. Knoch zou het zelf ook alleen maar aanmoedigen om opnieuw eens goed onze standpunten te bekijken.
Oude Hebreeuwse inscripties
Al zijn de Dode Zeerollen een stuk ouder dan de standaard Hebreeuwse tekst met puntjes en streepjes, er zit nog steeds een heel groot gat tussen de tijd dat de boeken oorspronkelijk geschreven zijn (1200-600 v. Chr) en de kopieën tussen de Dode Zee rollen (200 v. Chr tot 150 n. Chr). Hoe kun je nu zeggen wat de oude manier van schrijven is, gebaseerd op teksten die 400 tot 1000 jaar later pas gemaakt worden?
Gelukkig hebben we nog oudere Hebreeuwse teksten gevonden. In Israel zijn allerlei oude inscripties gevonden, voornamelijk op potscherven, uit de tijd dat de Hebreeuwse tekst zelf geschreven werd, rond 800-600 v. Chr. Dit zijn vooral administratieve teksten, hoeveel belasting er betaald moest worden door verschillende groepen, hoeveel goederen er binnenkomen, maar ook brieven van dienaren en legeraanvoerders aan hun meerderen. Een mooi voorbeeld is een brief van een arbeider in een fort in het westen van Israel, die de taak had te oogsten. Volgens zijn meerdere deed hij dit niet snel genoeg, waarop zijn kleed werd afgenomen. Na enkele dagen schrijft hij een brief aan een nog hogere heer, om zich te verdedigen en te vragen om zijn kleed. Of de Siloam-inscriptie, die in de tunnel die bij Jeruzalem is gevonden en het moment beschrijft dat twee groepen die de tunnel van twee kanten naar elkaar toe groeven elkaar tegenkwamen en het water ging stromen. Prachtige teksten die kleine momenten uit het leven in de tijd van de Bijbel laten zien. Maar ze zijn om nog een reden interessant.
Het zijn allemaal officiële documenten in de officiële spelling uit die tijd. En niet verassend lijkt de spelling en het woordgebruik ook heel erg op Bijbels Hebreeuws. Knoch verwijst een enkele keer naar de Siloam inscriptie, maar betrekt ze niet in zijn bewijs. Wellicht waren ze in zijn tijd nog niet zo makkelijk in te kijken. Ondertussen zijn ze in verschillende boeken te bestuderen en zijn er meer teksten gepubliceerd. Maar deze teksten geven ons de mogelijkheid om te zien of de officiële spelling uit die tijd nu juist heel veel of bijna zonder leesmoeders gebruikte.
En wat blijkt als je deze oude inscripties nagaat? Er worden bijna geen leesmoeders gebruikt. In deze inscripties worden bijna geen klinkers geschreven. Als je gaat kijken naar de oudste teksten, dan zijn ze echt bijna helemaal afwezig. Dan zie je in de inscripties die daarna komen, dat ze langzaam het idee ontwikkelen dat ze toch klinkers kunnen aangeven met letters, eerst aan het eind van het woord, later ook in het midden. Dit gebruik van leesmoeders ontwikkeld zich dus steeds verder.4
Dit kan je ook in het Hebreeuws van de Bijbel zelf terugvinden. De naam David, wordt in het Hebreeuws in de oude boeken, in koningen, geschreven als dwd (met klinkers: dawid). In boeken waarvan we weten dat ze een tijd na koningen zijn geschreven, zoals kronieken, zie je dat bijna altijd de i met een extra jod wordt geschreven: dwyd (met klinkers nog steeds: dawid). Ook zijn er veel parallelle teksten tussen koningen en kronieken die vaak zelfs woord voor woord hetzelfde zijn. Vergelijk je die parallelle teksten dan met elkaar, dan heeft nagenoeg altijd de latere tekst meer leesmoeders. Ook in de Bijbel zelf zie je dus dat ze meer leesmoeders gingen gebruiken, dus meer klinkers met andere letters gingen schrijven.
Dit gebruik van leesmoeders neemt verder toe tot de tijd van de Dode Zeerollen, wat verklaart waarom we er daar zoveel vinden. Maar waarom heeft de standaard Hebreeuwse tekst uit 1100, die met puntjes en streepjes, dan minder leesmoeders? Een van de interessante dingen aan de Dode Zeerollen is dat er heel veel verschillende soorten teksten zijn gevonden. Er zijn teksten gevonden die niet Bijbels zijn, en boeken uit de Bijbel. Ook zijn er teksten met veel leesmoeders gevonden, maar ook juist met veel minder. Sterker nog, er zijn teksten gevonden die bijna helemaal identiek zijn aan de Hebreeuwse tekst met puntjes en streepjes die we pas zo’n 1100 jaar later terugvinden. Dit is super, omdat het bewijst dat die tekst best heel betrouwbaar is, en in de vorm die wij hebben vaak helemaal teruggaat naar de tijd van Jezus! Sterker nog, aangezien hij juist minder leesmoeders bevat, moet hij nog ouder zijn dan de Dode Zeerollen. In de tijd van Jezus, toen de schrijvers zelf dus al veel meer klinkers schreven, kopieerden ze de oudere teksten van de Bijbel zonder er veel meer klinkers bij te schrijven, omdat de tekst voor hun heilig was en niet zomaar even aangepast kon worden.
Andere aanwijzingen vinden we in verwante talen. Het Hebreeuws als taal ontwikkelde zich niet geïsoleerd van wat er om haar heen gebeurde, absoluut niet. Veel van de ontwikkelingen in het Hebreeuws vind je in talen als het Aramees en het Fenicisch, die veel gemeen hadden met het Hebreeuws. Zo ook het alfabet. Het Hebreeuwse alfabet dat wij nu kennen, is oorspronkelijk door Feniciërs ontwikkeld, waarna het is overgenomen door de Aramese en Hebreeuwse schrijvers. Maar met een alfabet neem je ook de schrijfwijze van klinkers over, dus is het relevant te kijken hoe die andere talen klinkers schreven. En daar vinden we precies hetzelfde. In Fenicische inscripties, die vaak nog ouder zijn dan de Hebreeuwse die we kennen, vinden we zo goed als geen leesmoeders. Het Aramees begint net als de oude Hebreeuwse inscripties met nagenoeg geen leesmoeders en ook daar breidt het gebruik langzaam uit. Daar zien we dus bevestigd wat we in het Hebreeuws zelf al vonden: dat leesmoeders oorspronkelijk niet gebruikt werden maar zich langzaam ontwikkelden.
De andere bewijzen
En de andere bewijzen die Knoch noemde? Kunnen we die aanpassen aan onze nieuwe inzichten? Dat het Hebreeuws een natuurtaal is klopt op veel punten, maar is geen bewijs voor het idee dat de alef oorspronkelijk een a was. Evengoed kon de alef daar juist als leesmoeder naar een a wijzen, waardoor de uitspraak hetzelfde is. Dat als je het Hebreeuwse alfabet legt naast ons alfabet de letters overeenkomen met onze klinkers zegt ook niet zo veel over de historische ontwikkeling van het schrijven van klinkers in het Hebreeuws, hoe toevallig dit ook lijkt. Dat het in de weergave van Hebreeuwse namen in het Grieks in de oude Griekse vertaling een rommeltje is, omdat een enkele Hebreeuwse letter door verschillende Griekse klinkers wordt weergegeven laat juist zien dat de Hebreeuwse leesmoeders niet een enkele klinker waren, maar juist op hun plaats een klinker aanwezen en zelf niet werden uitgesproken.
Gevolgen
Wat kunnen we hier nu uit concluderen? De visie dat het Hebreeuws oorspronkelijk juist altijd klinkers schreef, en dat de alef, heh, waw, jod en ayin oorspronkelijk klinkers waren, respectievelijk de a, e, u, i en o, moeten we met wat we nu weten over de oude Hebreeuwse inscripties herzien. In die teksten uit de tijd van de Bijbel zelf blijkt duidelijk dat ze juist bijna geen klinkers schreven, en later steeds meer. Is het nu belangrijk of het Hebreeuws wel of geen klinkers schrijft? Voor de betekenis van woorden en dus voor de vertaling verandert er namelijk niets. We hoeven niet ineens de vertalingen of studies aan te passen, helemaal niet. Toch het heeft een aantal gevolgen, zelfs een onverwachte.
Allereerst begonnen we met de naam van God, hoe moet je die nu opschrijven? Knoch gaf de naam weer als IEUE, omdat hij geloofde dat de yod, heh, waw en heh allemaal oorspronkelijk klinkers waren, maar we hebben gezien dat dit niet klopt. Als je gaat kijken wat de meest waarschijnlijke uitspraak is, dan kom je meestal toch bij Jahweh. Is IEUE fout? Tja, het is een omzetting van Hebreeuwse letters in onze letters, en het is maar net hoe je dat met elkaar afspreekt. Maar aangezien de letters oorspronkelijk geen klinkers waren en niemand verder de letters in klinkers omzet, is het beter JHWH te gebruiken, of voor de meest waarschijnlijke uitspraak te gaan: Jahweh.
Ons inzicht heeft ook gevolgen voor de Concordante Hebreeuwse tekst. Onze broeder Knoch heeft ook veel werk verzet in het restaureren van de Hebreeuwse tekst. Hierin ging het niet alleen over of een woord er wel of niet in hoorde, maar Knoch zette er ook veel meer leesmoeders in, omdat hij geloofde dat er oorspronkelijk meer van werden geschreven. Maar met wat we nu weten, moeten we nog eens kijken of de oorspronkelijke tekst wel meer leesmoeders had. Moeten we dan juist leesmoeders weghalen uit de tekst die wij kennen? Dan kom je op lastig terrein. Want uit de oude inscripties kunnen we concluderen dat ze dan wel bijna geen leesmoeders schreven, maar dat dit wel steeds meer gingen doen, dus als je een leesmoeder tegenkomt kan het zijn dat de oorspronkelijke schrijver net juist dat woord met leesmoeder ging schrijven. Daarnaast is het duidelijk dat soms een latere schrijver die de rol kopieerde toch hier en daar de spelling aanpaste naar zijn eigen tijd. Als je een woord tegenkomt met een leesmoeder erin, kan je dus bijna nooit zeker weten of de oorspronkelijke schrijver het al zo opschreef, of dat het later is toegevoegd. En als het toegevoegd is, wanneer dan? Als het al is toegevoegd in de tijd dat andere Bijbelboeken nog geschreven werden, kan die toevoeging dan ook niet door God geïnspireerd zijn? Kortom: het is beter om in de Concordante Hebreeuwse Tekst geen spelling met of zonder leesmoeder te verbeteren, tenzij het uit andere teksten duidelijk blijkt dat het anders moet.
Het laatste, misschien een wat onverwacht gevolg, is dat doordat we heel vaak niet zeker ervan kunnen zijn of een leesmoeder oorspronkelijk wel of niet in een woord zijn, en we dus niet altijd weten of een letter wel of niet oorspronkelijk in het woord hoort, zoiets als ‘getalswaarde van woorden’ ineens onbetrouwbaar blijkt. Want ook die leesmoeders hebben een getalswaarde, en je weet niet of die er nu wel of niet bij hoort. Als je dit combineert met het feit dat in de Bijbel zelf nooit gebruik wordt gemaakt van getalswaarde van woorden, dan moeten we misschien maar concluderen dat dit geen betrouwbare geïnspireerde manier van Bijbelstudie doen is.
Voetnoten
- Er worden ook nog andere uitspraken voor de naam geopperd, waaronder het bekende Jehova. We zullen hier niet ingaan op de vraag waarom deze vormen wel of niet aannemelijk zijn.
- De visie van Knoch is beschreven in de inleiding van de Concordante uitgave van Genesis, ook te vinden in UR 48, vanaf pagina 145.
- Dan zou men begonnen zijn met het schrijven van het Oude Testament als ze al in het land waren. Als we meerekenen dat Mozes mogelijk grote delen van de eerste vijf boeken heeft geschreven, en er delen en bronnen wellicht nog veel ouder zijn, wordt het gat tussen de oorspronkelijke teksten en wat we gevonden hebben nog veel groter.
- Voor een uitgebreid overzicht van alle leesmoeders die in de inscripties gebruikt worden en in welke periode, zie Matres Lectionis in Ancient Hebrew Epigraphs door Ziony Zevit, American Schools of Oriental Research, Cambridge, 1980. Eenzelfde overzicht is te vinden in een ouder boek, Early Hebrew Orthography: a Study of the Epigraphic Evidence door Frank Moore Cross en David Noel Freedman, American Oriental Society, New Haven, Connecticut, 1952. In dit laatste werk worden ook de leesmoeders in verwante talen besproken.