Gij zult…

Nu aan de vertaling van Exodus gewerkt wordt, komen we ook bij de Tien Geboden, of, zoals de tekst zelf zegt, de tien woorden. We kennen ze uit ons hoofd: Gij zult .. Gij zult niet …, of, moderner, jij zal en jij zal niet. Een bekende uitleg over deze woorden is dat de wet eigenlijk geen moeten is, maar een belofte. Jij zal (in de toekomst) dit doen. Jeremia spreekt erover dat de wet in het hart van het volk gegeven zal worden, zodat ze hem kunnen houden, van harte.

Een mooie uitleg, maar het klopt niet met de grammatica. De werkwoorden die gebruikt worden voor de tien woorden zijn geen toekomende tijd, ze geven primair aspect aan, dat een handeling voortgaat. Maar daarnaast is dit dé vorm die gebruikt wordt voor verboden en geboden. Het is de vorm waarmee God in Gen 1:9 zegt “Laat het water onder de hemel zich bijeengaren”. Dat is geen belofte, maar een gebod. En als Elia is meegenomen naar boven, en 50 man vragen Elisa of ze hem mogen gaan zoeken, zegt hij “Zend hen niet”. Dat gaat niet over de toekomst, maar over dat moment, daar, en is een verbod. Het is simpelweg onderdeel van de Hebreeuwse grammatica om geboden en verboden met deze vorm uit te drukken, en die hebben wel degelijk een “moeten” in zich. Dat ondermijnt niet de belofte van Jeremia, maar de vorm is geen toekomstige tijd.

Toch vertalen vrijwel alle vertalingen de Tien geboden met “Gij zult” of “Jij zal”, en ook het Nieuwe Testament gebruikt een futurum om de geboden weer te geven. Waarom? Dat komt doordat in het Nederlands wij ook de toekomende tijd voor geboden en verboden kunnen gebruiken. Ook in onze taal betekent het dan niet dat het ergens verder in de toekomst pas zo is, maar drukt het een zeker “moeten” uit voor dat moment. Dus het is geen toekomende tijd, maar je vertaald het wel zo, verwarrend. Om dit verschil duidelijk te maken heb ik ervoor gekozen een mogelijkheid in het Nederlands benutten. “Jij zal” en “Jij zult” kan allebei, maar de laatste is formeler, en wordt daardoor sneller geassocieerd met een gebod of verbod. Daarom vertaal ik de vorm in stukken uit de wet en in de tien woorden met “jij zult”, en op andere plekken, als het echt een toekomende tijd is, met “jij zal”.

Er valt nog meer over te zeggen, over het gebruik van de Hebreeuwse werkwoorden in de wetsteksten, maar dat zal in een volgend nummer van het blad Dicht op het Woord uitgewerkt worden.